
Verloop en prognose
Bij Duchenne wordt spierverlies voor het eerst merkbaar in de kindertijd, waarbij kracht, functie en flexibiliteit in de heupen, dijen, schouders en bekken afnemen. In de tienerjaren breidt dit verlies zich uit naar de armen, onderbenen en romp. Door een tekort aan dystrofine in de spieren van het hart en de longen, worden ook de hartfunctie en ademhaling aangetast. Daarnaast kunnen sommigen door een gebrek aan dystrofine in de hersenen problemen ondervinden met leren en gedrag.
​
Het is belangrijk om te weten dat het verloop van Duchenne bij elke persoon anders is, afhankelijk van het type en de hoeveelheid mutaties in het dystrofine-gen. Hierdoor kan het ziektebeeld van de ene persoon met Duchenne aanzienlijk verschillen van dat van een andere. Om toch een classificatie te maken, zijn er vijf stadia benoemd om het verloop van iemand met Duchenne te beschrijven. Vooral artsen gebruiken deze classificatie als leidraad voor hun aanbevelingen over de zorg
​
Pre-symptomatisch (zuigelingen-/kinderjaren)
Op dit moment vertoont het kind nog geen duidelijke symptomen. Een diagnose kan toevallig worden gesteld wanneer de creatineniveaus verhoogd zijn, of als er een positieve familiegeschiedenis is.
​
Vroeg ambulant (kinderjaren)
De gemiddelde leeftijd van een Duchenne-diagnose is rond de 4-6 jaar. Vaak zijn er vertragingen in de vroege ontwikkelingsmijlpalen zoals moeilijkheden met lopen, springen en traplopen alsook het typische Gower's Manoeuvre en verdikte kuiten. (zie symtomen en tekenen). Verder onderzoek moet worden gedaan om een diagnose te stellen. In deze fase zijn fysiotherapie en het aanleren van aangepaste bewegingsstrategieën belangrijk om de mobiliteit zo lang mogelijk te behouden en de spierkracht te ondersteunen
​
Laat ambulant (laat kindertijd/puberteit/jongvolwassene)
In deze fase hebben kinderen en jongeren steeds meer moeite met lopen en kunnen ze geen trappen meer op en af. Ook het opstaan van de grond wordt moeilijker. Het gebruik van hulpmiddelen zoals rolstoelen kan noodzakelijk worden om mobiliteit te behouden en dagelijkse activiteiten mogelijk te maken. Regelmatige medische controles en aanpassingen aan therapieën zijn essentieel om de progressie van de ziekte te monitoren en te beheren.
​
Vroeg niet-ambulant (puberteit/jongvolwassene)
In deze fase kunnen individuen wellicht nog zelfstandig hun rolstoel voortbewegen en zijn ze in staat om goed te blijven zitten. Echter, de kans op scoliose neemt toe, en extra aandacht voor de houding en comfort is belangrijk. Aanpassingen in de leefomgeving en intensievere zorg zijn vaak nodig om de kwaliteit van leven te waarborgen
​
Laat niet-ambulant (volwassene)
De functies van de bovenste ledematen en de houding worden steeds beperkter. Het behoud van zelfstandigheid wordt steeds moeilijker, en uitgebreide zorg en ondersteuning zijn noodzakelijk. In deze fase is er vaak behoefte aan geavanceerde medische hulpmiddelen en intensieve therapeutische interventies om complicaties zoals ademhalingsproblemen en hartproblemen te beheersen. Multidisciplinaire zorgteams spelen een cruciale rol in het bieden van de nodige ondersteuning en zorg.