top of page
Duchenne Parent Project Logo
Overzicht

Hoe verloopt wetenschappelijk onderzoek?

​

Het meeste wetenschappelijk onderzoek naar een behandeling volgt eenzelfde soort stappenplan van preklinische studies (voorafgaand aan studies op mensen) naar klinische studies (studies op patiënten).

​

Preklinische studies

 

Tot de preklinische studies behoren de in vitro (buiten het lichaam) studies op cellen van patiënten en de studies op diermodellen van de ziekte.

Voor Duchenne zijn er verschillende diermodellen. De meest gebruikte is de Mdx-muis. Een dystrofine deficiënte muis die het ziektebeeld van Duchenne nabootst. Diermodellen zijn van grote waarde in het onderzoek. Ze hebben ons niet alleen inzicht gegeven in de biologische functie van dystrofine en de ziekte van Duchenne, maar ze spelen ook een belangrijke eerste rol in het bepalen van de efficiëntie en de toxiciteit/veiligheid van bepaalde therapieën zoals bv. met experimentele gentherapie.

Elk model heeft zijn voordelen maar ook zijn beperkingen. Ondanks het enorme belang van de diermodellen, zijn dieren geen mensen. Ze spelen een belangrijke rol in het opzetten van veilige testprocedures voor klinische studies, maar kunnen, ondanks veelbelovende resultaten, niet steeds voorspellen welke resultaten er uit de klinische studies zullen komen.

​

Klinische studies

​

Wanneer de resultaten uit de preklinische studies voldoende overtuigend zijn, wordt overgegaan naar klinische of therapeutische studies. Ze bepalen de veiligheid, de werkzaamheid en de eventuele ongewenste effecten bij de mens.

 

Elke klinische proef verloopt in 4 fasen:

​

Fase I:

Tijdens fase 1 worden de proeven meestal uitgevoerd op gezonde vrijwilligers. Hoofddoel is hier de veiligheid en toxiciteit nagaan voor de mens. Ook wordt gekeken naar wat er in het organisme gebeurt met het opgenomen middel (metabolisatie) en naar de toedieningswijze.

​

Fase II:

​

Deze fase is bedoeld om de optimale dosis te bepalen, rekening houdend met efficiëntie en tolerantie bij een beperkte patiëntengroep.

​

Fase III:

​

Deze proeven moeten het therapeutische belang van het geneesmiddel aantonen en de voordeel/risico-verhouding evalueren.

Het betreft vergelijkende proeven waarbij het geneesmiddel in ontwikkeling vergeleken wordt met een reeds bestaande standaardbehandeling of een placebo (dit is een behandeling zonder farmacologische werking). De kans met een placebo behandeld te worden is voor patiënten en familie, begrijpelijk, een emotioneel moeilijke zaak. Het belang van de placebo wordt door patiënten en hun familie ook vaak mis begrepen. De rol van de placebo gaat verder dan informatie leveren over het normale ziektebeeld. Het moet de effecten in kaart brengen die het placebo-effect kunnen hebben. Reeds vele onderzoeken toonden al aan dat de verwachtingen van zowel patiënten als van de betrokken wetenschappers de resultaten van een studie beïnvloeden. Het meest betrouwbare onderzoek is dus een placebogecontroleerde dubbelblind studie waarbij zowel patiënten als behandelende artsen vooraf niet weten in welke behandelgroep patiënten zitten.

​

Na afloop van fase III kunnen de resultaten voorgelegd worden aan de Europese Gezondheidsinstanties (EMEA) (of de Amerikaanse tegenhanger FDA als het over goedkeuring op Amerikaanse bodem gaat), die dan de vergunning moeten afleveren om het geneesmiddel op de markt te brengen.

​

Fase IV:

​

De Fase IV-proeven worden uitgevoerd nadat het geneesmiddel op de markt gekomen is. Zij zorgen voor een beter inzicht in het geneesmiddel onder werkelijke gebruiksomstandigheden en dienen om de tolerantie ervan op grote schaal te beoordelen en om erg zeldzame ongewenste effecten op te sporen, die tijdens de andere fases van de proeven niet aan het licht gekomen zijn.

 

Voorzichtig omgaan met overoptimistische persberichten

​

Elke stap in het wetenschappelijk onderzoek heeft zijn eigen uitdagingen en moeilijkheden. Het is belangrijk te beseffen dat bij elke moeilijkheid die overwonnen wordt, een volgende stap wacht met mogelijk nog grotere uitdagingen. Daarom is het belangrijk voorzichtig om te springen met extatische en vaak prematuur overoptimistische persberichten die beloven dat er een geneesmiddel voor Duchenne gevonden is. Vaak worden, met de beste bedoelingen, allerlei veelbelovende pseudowetenschappelijke artikels vol misinterpretaties uit niet-wetenschappelijke tijdschriften naar ouders opgestuurd. Dit is eerder emotioneel destabiliserend voor de ouders.

Welke onderzoekdomeinen zijn er?

​

Wereldwijd wordt er vooruitgang geboekt in het onderzoek naar het werkingsmechanisme achter Duchenne en het zoeken naar mogelijke medicijnen. De vooruitgang op diverse terreinen van de wetenschap en de complexiteit van de verschillende symptomen bij DMD hebben ertoe geleidt dat er ontwikkelingen zijn op verschillende onderzoekdomeinen. Behandelende artsen verwachten dat er in de toekomst een cocktail van medicijnen en behandelingen zal ontstaan die DMD tot een mildere variant kunnen herleiden, eerder dan een mirakelmedicijn. 

​

Overzicht onderzoek per onderzoeksdomein:

​

​Onze collega's van het Duchenne Parent Project Nederland hebben gezorgd voor onderstaande Nederlandstalig overzicht van de huidige stand van zaken van het onderzoek naar Duchenne.

Het overzicht is geschreven in het Engels door prof. dr. Annemieke Aartsma-Rus, verbonden aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC).

Dit is vertaald door dr. Ingrid Verhaart (LUMC) en is inhoudelijk beoordeeld door prof.dr. Annemieke Aartsma-Rus (LUMC).

Het bijgewerkte overzicht dateert van mei 2020  en kan u hier vinden. 

annemieke.JPG

prof. dr. Annemieke Aartsma-Rus

verloop onderzoek
onderzoeksdomeinen
bottom of page